De natriumbalans en de waterbalans worden door het lichaam onafhankelijk van elkaar gereguleerd. De natriumbalans bepaalt het totale waterige lichaamsvolume en daarmee het effectief circulerend volume.
De natriumbalans staat onder invloed van het renine-angiotensine-aldosteronsysteem. Plasmaosmolaliteit wordt bepaald door de waterbalans.
De waterbalans wordt bepaald door het antidiuretisch hormoon en de dorstprikkel die leidt tot waterinname. In situaties van ondervulling gaat volumeregulatie boven osmoregulatie.
De belangrijkste klinische uitingen van hypovolemie zijn hypotensie, oligo- of anurie, geconcentreerde urine, ondertemperatuur en/of niet kunnen ‘maken’ van koorts bij infecties. De belangrijkste klinische uitingen van hypervolemie zijn hypertensie en/of oedeemvorming zowel subcutaan als in vitale weefsels, zoals de longen, en/of ascites en pleuravochtophoping. Snelle veranderingen in osmolaliteit moeten worden vermeden, want deze kunnen leiden tot ernstige neurologische schade.